Ik ben altijd enorm geïnteresseerd geweest in muziektheorie. Zelfs in zoverre dat ik er altijd van uit ben gegaan dat ik niet wilde spelen wat ik niet begreep. Van 1974 tot 1992 was ik autodidact en haalde ik mijn informatie hapsnap uit allerlei boeken die ik in de bibliotheek vond. Ik heb daardoor een wat eigenzinnige kijk op een aantal dingen die uiteraard wel klopt maar die ik anders geneigd ben te formuleren dan iemand die het netjes op school heeft geleerd. Toen ik voor het eerst in aanraking kwam met de kwintencirkel en kerktoonladders was ik gebiologeerd door de mathematische schoonheid en logica ervan en ik heb er heel wat gitaarleerlingen mee lastiggevallen die alleen maar een paar akkoorden en misschien een blues-solootje wilden leren. Toen ik in 1992 op het conservatorium terecht kwam moesten wij van theorie-docent Ellert Kramer (Kwellert Martelkamer) het boek “Algemene Muziekleer” van Theo Willemze uit 1964 aanschaffen. Dit werd door mijn medestudenten ervaren als een dusdanig gortdroog werkje dat een stuk of tien exemplaren voldoende moest zijn om het complete IJsselmeer te draineren en als ze er echt in moesten kijken hielden ze het met twee vingers vast, een knijper op de neus. Ik had daarentegen een compleet versleten exemplaar dat ik voor mijn eigen lol al drie keer met rode oortjes van voor tot achter had gelezen, I loved it!
In 2001 was er vraag naar een nieuw Helloïse album en ik had er wel zin in. Marchell en Arjan waren even niet in de picture dus heb ik de muziek voor het album geschreven en alle gitaren en bassen ingespeeld, terwijl Stan de teksten en vocalen voor zijn rekening nam. Verder heeft Ernst het album ingedrumd en heeft Robbie Valentine er keyboards aan toegevoegd.
Het was indertijd vooral bedoeld voor Japan en daar hield men nogal van ingewikkelde muziek. De vraag was dus of ik het niet een beetje moeilijk kon maken. En omdat het er toch ook niet naar uitzag dat we de nummers live gingen spelen heb ik alle gekkigheid verzonnen die ik maar kon.
Eén nummer dat het album helaas niet gehaald heeft is: “The Rise of the Morning Star”. Gelukkig is er wel een goede thuis-demo van:
Dit nummer is ontstaan doordat ik wat zat te pielen op een Afrikaanse vingerpiano die mijn toenmalige schoonmoeder toevallig had liggen. Er zitten een paar redelijk willekeurige tonen op zo’n ding en ik kwam terecht op een Dorisch melodietje in een 7/8 maat. Nou, er was ‘moeilijk’ gevraagd dus dit vond ik wel een fijn uitgangspunt.
Eerst maar eens die maatsoort. Gewone muziekconsumenten houden overwegend van regelmatige maatsoorten waarin je de hele tijd “één twee, één twee” of “één twee drie, één twee drie” kunt tellen. Maar als je gaat werken met 5, 7, 9 of 11 tellen wordt het dansen wat lastiger, en dit wordt als knapper ervaren. Deze onregelmatige of samengestelde maatsoorten vind je bij briljante bands als Rush en Dream Theater die de eenvoudige maatsoorten niet boeiend genoeg vinden. Of eenvoudige toonladders, for that matter.
Ook gebeuren er ritmisch vreemde dingen in folk- en country-nummers waarin alles om de tekst draait en de maat gewoon afgelopen is als de zanger aan zijn nieuwe regel toe is. Probeer maar eens een gewone vierkwart mee te tellen met “Ring of Fire”. En bijvoorbeeld in de Grunge uit Seattle in de jaren ’90 smeet men ook met onregelmatige maatsoorten. Indertijd twijfelde ik of ze nou heel knap waren of onder invloed gewoon maar wat aanrommelden maar uiteindelijk is een 7/8 of 9/8 in elk geval voor een drummer natuurlijk wel een stapje verder dan een 4/4. Wat ik echt razendknap vind zijn bands als ABBA en The Beatles. Die maakten nummers die elke Miep, Koos en Arie gelijk meezingt maar dan zat er ineens ergens een sneaky twee- of driekwartsmaatje tussen waar je niks van merkt. Hoewel, “All You need is Love” werd gebruikt als tune van het gelijknamige televisieprogramma en het was altijd hilarisch om te zien hoe het klapvee dat gedwee oudhollands op de één en de drie zat te harken door de driekwartsmaat op de twee en de vier terechtkwamen, wat wél swingt en in complete verwarring weer op zoek ging naar de vertrouwde hoempa-beat. Maar tegen de tijd dat ze die hadden gevonden kwam er weer een driekwartje voorbij en begon het feest opnieuw. Ik kon daar zeer van genieten. Deze onbedoelde polyritmiek wordt overigens heel mooi en bewust gebruikt in “Right Hand Man” van Joan Osborne. De gitarist speelt een 7/4 riff en de drummer gaat onverdroten door in een 4/4. Na twee gitaarriffs en 3½ maat van de drummer komen ze weer bij elkaar en zo gaat het door.
Dus die Morning Star van mij komt, na een nogal door Paul Gilbert geïnspireerd triolen-introotje vrij snel in een 7/8 terecht
Goed, zover even over het ritme, laat ik eens over de harmonie beginnen. Toen ik begon met hardrock was het naast ritmisch uitsluitend 4/4, harmonisch uitsluitend natuurlijk mineur (Aeolisch). Er zijn echter veel meer toonladders en Dorisch is er daar eentje van. Die heeft één verlaging minder dan aeolisch en is daardoor net een tandje minder triest, of heavy, dan Aeolisch. Deze modus was bijvoorbeeld erg geliefd bij Santana en in disco en funk. Je komt een heel eind met bijvoorbeeld een A mineur en een D groot, of in het geval van The Morning Star een Am7 en een Am6. Geen superingewikkelde akkoorden maar wel wat ongebruikelijk in de klassieke hardrock, dus leuk. Na een paar rondjes zakt het schema dan door naar een F, zodat het toch weer Aeolisch wordt en dan is het tijd voor het refrein.
Voor de refrein-riff heb ik ernstig leentjebuur gespeeld bij Black Sabbath. De verminderde kwint is een van de favoriete intervallen in de Heavy Metal. Jimi Hendrix komt er lekker mee binnen in Purple Haze maar het is niet alleen de heavy (of chagrijnige, zoals een collega ooit zei) klank die het interval aantrekkelijk maakt voor metalbands, het is namelijk eeuwenlang een verboden klank geweest. In de tijd dat muziek bepaald werd door de Rooms Katholieke Kerk en Zijne Heiligheid de Paus vertelde wat er wel of niet gespeeld mocht worden was de Reine Kwint, evenals de Reine Prime en het Rein Octaaf in al zijn Reinheid van de Heere God en de verminderde Kwint in dier voege van Satan, Lucifer, Beëlzebub, De Boze. Dus het is maar goed dat Jimi toen zijn riff niet gespeeld heeft, anders was niet de gitaar maar de gitarist in vlammen opgegaan. Die puntmutsen hielden wel van een fikkie…
Iets dergelijks geldt overigens voor cijfers. Het meest heilige cijfer is 777, het getal van God en fans van Iron Maiden weten hoe dat verder is gegaan. Dus ook in mijn nummer zit een fijne riff met een verminderde kwint en eens kijken hoe snel ik kan en het refrein is daarmee ook klaar.
Ze kunnen nog zo hard vragen om moeilijkdoenerij, aan sommige principes houd ik onverdroten vast. Na het tweede refrein is het standaard tijd voor Iets Anders, in dit geval een kort tussenstukje met rappe triolen en dan Hop! Naar de solo.
Daar heb ik een vondst in verwerkt waar ik stiekem best een beetje trots op ben. Die verminderde kwint van het refrein kun je natuurlijk ook zien als een overmatige kwart en als je dan een beetje duwt en trekt aan de rest van de toonladder kom je zomaar terecht in de meest blije aller modi: Lydisch, de rakker! Als enige Kerktoonladder met een verhoging is Lydisch nog blijer dan Majeur (Ionisch). Als in een film het ruimteschip landt kun je op de achtergrond ook steevast wat Lydische akkoorden verwachten. Hij is ook een beetje raar, spannend, en wordt weinig in popmuziek gebruikt maar mannen als Joe Satriani en Steve Vai zijn er gek op. Dus een lekkere Lydische solo, op het laatst nog even driestemmig, gewoon omdat het kan. Ik ben voor de solo wel weer even naar een vierkwarts-groove gegaan omdat ik dat lekkerder vind spelen. Ik bevind me hiermee in goed gezelschap want in “Money” van Pink Floyd flikt David Gilmour precies hetzelfde, hup van de 7/8 naar een 4/4 want dat soleert makkelijker.
Uiteraard moest ik na de solo weer terug naar het refrein en daar heb ik het kunstje eigenlijk gewoon omgedraaid: De Lydische overmatige Kwart wordt een mol vijf door er een dikke vette F onder te leggen. Deze harmonische overgang kennen we dan weer uit de blues; Om het begrijpelijk te houden blijf ik even in A mineur, in de blues vinden we het dan fijn om in maat negen van de 12-bar eventjes uit te wijken naar een F7, die is sowieso al lekker mineurderig maar bovenal zit daar de verlaagde septiem van F in, de Es. En laat dat nou vanuit A de, jawel, mol vijf ofwel de verminderde kwint zijn. In de Blues noemen we die de blue note, en op deze manier horen we hem duidelijk in bijvoorbeeld “Still got the Blues” of “As the Years go Passing By” van de heren Moore en Healey.
Terug in de traditionele modus maak ik het nummer af met een paar refreinen en een kort uitrootje en dan is het gedaan.
Ik moet nog wel even vertellen over het inzingen van Stan. Deze demo heb ik in mijn home-studio opgenomen en dat werkte als volgt. Ik maakte eerst het complete instrumentale arrangement en stuurde dat naar Stan, die dan maar moest zien dat hij een tekst en zanglijn op mijn ingewikkelde gedoe moest maken. Dat deed hij en dan kwam hij ’s avonds na het werk langs. Had-ie de hele dag DoctorIngenieurammehoelaknapperigheid lopen uithalen, thuis even eten en in de auto naar studio Blaauw. Samen een bakkie koffie en de dingen van de dag doornemen en op naar het zweethok. Daar ging dan een flesje whiskey open, er werd een sigaretje opgestoken en Stan met de koptelefoon naar de mike. Ik vroeg dan nog wel eens of-ie eerst nog eens rustig wilde luisteren of het in gedeeltes doen maar hij zei steevast: “Nee joh, laat maar lopen”. Vervolgens nam de heer Verbraak in één take de lead op, en daarna in één take de tweede, derde en eventueel vierde stem en zo ook de koortjes. Als er meer songs ingezongen moesten worden ging de rest net zo en vervolgens ging-ie snel naar huis en mocht ik gaan mixen want de volgende dag ging zijn wekker weer vroeg af…
En met dat soort mensen heb ik moeten werken…